Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [5]Gij begeert, en [6]hebt niet; gij [7]benijdt en [8]ijvert [naar dingen], en [9]kunt ze niet verkrijgen; gij [10]vecht en voert krijg, doch gij [11]hebt niet, [12]omdat gij niet bidt. 5. Namelijk eer, rijkdom van deze wereld, enz. 6. Dat is, of gij komt daar niet toe, of zo gij zulks bekomt, het zal u niet bevorderlijk maar schadelijk zijn. 7. Dat is, misgunt uw naaste het goed, dat hem de Heere gegeven heeft. In vele Griekse boeken wordt gelezen phoneuete; dat is, gij doodt, voor Phthoneite; dat is, gij benijdt. Doch het woord doden komt hier zo wel niet te pas; tenzij men het verstaat van zijn naasten te haten, hetwelk een doodslag voor God is; 1 Joh.3:15. 8. Dat is, gij staat ook met groten ijver en genegenheid naar eer en rijkdom dezer wereld. De Griekse woorden, die hier gebruikt worden, betekenen beide nijdigheid, maar met dit onderscheid, dat het eerste eigenlijk betekent zijn naaste misgunnen wat hem God gegeven heeft, namelijk zijne eer, goederen, of goeden naam; en het tweede, uit jaloersheid en door kwade wegen daarnaar trachten, dat wij die ook mogen hebben en niet minder zijn dan hij. 9. Namelijk die dingen, die gij anderen misgunt of die gij ook zoudt willen hebben zowel als uw naaste. Want God geeft deze dingen dien die het Hem belieft. 10. Dat is, gij twist en krakeelt uit nijdigheid tegen elkander om deze dingen, gelijk in vs.1. 11. Dat is, gij verkrijgt het daarmede niet. Zie Hag.1:6. 12. Dat is, deze goederen door het gebed niet verzoekt van God, door wien deze moeten gegeven worden.